Instrumenten en Ensembles


Middeleeuwen (476 - 1400)

Instrumenten uit de middeleeuwen kennen we van afbeeldingen. De onderstaande instrumenten zijn veelgebruikt in de muziek uit de middeleeuwen.

  • luit
  • blokfluit
  • trom
  • tamboerijn
  • vedel
  • doedelzak
  • harp

Renaissance (1400 - 1600)

Onderstaande instrumenten worden veel gebruikt in de muziek uit de renaissance. Componisten uit de renaissance houden van een homogene klankkleur en combineren daarom het liefste instrumenten uit dezelfde ‘familie’. Dit zijn dezelfde soort instrumenten, maar dan in verschillende formaten.

 

De viola da gamba is een snaarinstrument en lijkt een beetje op de familie van de strijkinstrumenten (viool, cello, contrabas). De viola da gamba heeft zes snaren en er zitten frets op de hals, net als bij een gitaar.

 

De blokfluit is een houten blaasinstrument. Blokfluiten zijn er in verschillende soorten en maten. De basblokfluit, tenorblokfluit, altblokfluit en de sopraanblokfluit komen het meeste voor. De meest bekende daarvan is de sopraanblokfuit. 

Let op: met enkel de aanduiding 'fluit' wordt de dwarsfluit bedoeld en dus niet de blokfluit.

 

De luit is een snaarinstrument dat is te herkennen aan de bolle klankkast en de geknikte hals. Het instrument wordt veel gebruikt als begeleidingsinstrument.

 

Net als de viola da gamba en de blokfluit, is ook de kromhoorn onderdeel van een instrumentenfamilie. De kromhoorn is een dubbelriet instrument, net als de hobo en de fagot en heeft een gebogen vorm.

 

Bij meerstemmige composities in de renaissance worden verschillende (zang)stemmen vervangen of gedubbeld door instrumenten. Dit heet het geïntegreerd gebruik van instrumenten en zangstemmen.

Barok (1600 - 1750)

Een klavecimbel is een toetsinstrument dat veel gebruikt wordt in barokmuziek. Het klavecimbel bevat snaren die geplukt worden bij het aanslaan van de toetsen. Daarin verschilt het instrument van de piano, waar de snaren worden aangeslagen met een hamer.

 

De basso continuo is een begeleidingsvorm, bestaande uit een baslijn en bijgeschreven harmonie (een becijferde bas). Deze partij wordt meestal gespeeld door een basinstrument zoals een cello, viola da gamba of fagot en een harmonieinstrument zoals het orgel, het klavecimbel of de luit. De basso continuo is in barokmuziek de basis van veel composities.

 

Het barokorkest is een klein orkest, bestaande uit een aantal strijkers en de basso continuo. Later in de barok werden hier houtblaasinstrumenten aan toegevoegd, zoals de traverso en de barokhobo. In grote bezettingen kon er ook nog percussie, zoals pauken, of koper, zoals de natuurhoorn, aan toegevoegd worden. Het barokorkest is gemiddeld kleiner dan het symfonieorkest. 

Classicisme (1750 - 1810)

De pianoforte is de voorloper van de piano en het eerste toetsinstrument waarbij bij het aanslaan van de toetsen, de hamers tegen de snaren slaan. Het bereik van de pianoforte is kleiner dan bij de moderne piano (vier tot zes octaven in plaats van zeven octaven). Daardoor is hij een stuk lichter.

 

 

In de tijd van het classicisme wordt het symfonieorkest gestandaardiseerd.

 

 

In de periode van het classicisme ontstaan er een aantal standaardcombinaties van instrumenten. Deze zijn onder te verdelen in het aantal instrumenten binnen de combinatie. 

  • Een duo of duet is een ensemble van twee instrumenten. Het bekendste voorbeeld hiervan is de combinatie van viool en altviool, maar twee violen of viool en cello komt ook veel voor.

 

 

  • Een trio is een ensemble van drie instrumenten. Het bekendste voorbeeld hiervan is het pianotrio (viool, cello en piano), maar het strijktrio (viool, altviool en cello) komt ook veel voor.

 

 

  • Een kwartet is een ensemble van vier instrumenten. Het bekendste voorbeeld hiervan is het strijkkwartet (twee violen, altviool en cello), maar het pianokwartet (piano, viool, altviool en cello) komt later ook veel voor.