Barok (1600 - 1750)
Algemeen
Aan het begin van de zeventiende eeuw, het begin van de stijlperiode barok, had men in de kunsten behoefte aan een meer menselijke invalshoek in plaats van de rationele benadering van de renaissance. Niet alleen in de muziek, maar ook in beeldende kunst, architectuur en literatuur zochten kunstenaars naar manieren om hun kunst dichter naar de 'echte' mens te brengen. Schilders begonnen realistischer te schilderen met meer emotie in de gezichten, architecten ontwierpen hun gebouwen met onregelmatige vormen zoals in de natuur en ook componisten zochten naar manieren om menselijke emoties in hun muziek uit te drukken. De focus verschoof van kunst vanuit ratio naar kunst vanuit emotie.
Instrumenten en ensembles
Een klavecimbel is een toetsinstrument dat veel gebruikt wordt in barokmuziek. Het klavecimbel bevat snaren die geplukt worden bij het aanslaan van de toetsen. Daarin verschilt het instrument van de piano, waar de snaren worden aangeslagen met een hamer.
Speel- en compositietechnieken
Basso continuo
De majeur- en mineurtoonsoorten komen in de plaats van de oude kerktoonsoorten. Er ontstond een nieuwe componeerstijl. De bassocontinuo met de drieklank als uitgangspunt. De bassocontinue speelt een belangrijke rol in het ontstaan van de harmonische tonaliteit, waarin het akkoorddenken centraal staat.
De basso continuo is een begeleidingsvorm, bestaande uit een baslijn en bijgeschreven harmonie (een becijferde bas). Een continuopartij ziet eruit als een notenbalk met een baspartij, waaronder cijfers genoteerd zijn: een ‘becijferde bas’. De cijfers geven aan hoe er een akkoord op de genoteerde basnoot moet worden gestapeld. (De cijfers staan voor de intervallen tussen de akkoordnoten.) De spelers van de akkoordinstrumenten kunnen zo de tussenstemmen improviseren, die passen bij de compositie. Zo’n notatie scheelde tijd en bovendien papier en inkt: in deze tijd dure middelen.

Deze partij wordt meestal gespeeld door een basinstrument zoals een cello, viola da gamba of fagot en een harmonieinstrument zoals het orgel, het klavecimbel of de luit. De basso continuo is in barokmuziek de basis van veel composities.
Versiering
Wanneer een toon versierd wordt, klinken er extra tonen voor of na de toon waar de versiering bij hoort. Deze techniek werd vaak gebruikt in de barok om een melodie op te sieren of de emotie nog intenser uit te drukken. In de barok werden versieringen vaak tijdens de uitvoering door de musici zelf bedacht. Later werden versieringen ook uitgeschreven in de bladmuziek.
Monodie
De polyfonie wordt in het madrigaal ingeruild voor de monodie. De bas heeft een harmonische functie, de middenstemmen hebben een vullende functie en de bovenstem krijgt alle melodische aandacht.
Kenmerken van de monodie zijn:
1. De zangstem volgt het spreekritme
2. De melodie wordt ingedeeld naar de zinsdelen
3. Woorden met veel affect (zoals liefde en smart) staan op sterke maatdelen
4. De tekst bepaalt de toonsoorten (mineur voor smart; majeur voor vreugde)
5. De basso continuo-speler ondersteunt de zangstem in een affectvolle voordracht
Instrumentale vormen
Fuga
Een compositie waarin het (eenstemmige) thema volgens strenge regels in alle stemmen geïmiteerd wordt. Het tehma wordt in de hoofdtoonsoort geïntroduceerd. Vervolgens volgen meerdere inzetten (startend op andere tonen) van ditzelfde thema.
De expositie van een fuga is het deel waarin het hoofdthema wordt geïntroduceerd en waarin alle stemmen het thema voor het eerst spelen.

Menuet (vanaf 12.02)
Soloconcert (vanaf 1.33)
Menuet
Een Franse dans in een driedelige maatsoort. Deze dans is lange tijd in de barok één van de meest populaire dansen bij de adel.
Soloconcert
Een muzikale vorm, waarbij een orkest en een solist zowel tutti (samen) als elkaar afwisselend spelen. Meestal heeft het soloconcert een driedelige vorm: snel, langzaam, snel.
Solocadens
Dit is het deel van een soloconcert waar de solist zijn vaardigheden kan laten zien door een virtuose, vaak geïmproviseerde passage te spelen.
Concerto grosso
Een muzikale vorm waarbij een orkest (het concerto grosso) en een solistengroep (het concertino) zowel tutti als elkaar afwisselend spelen. (Vanaf 1.49)
Vocale vormen
Opera
Een opera (het Latijnse meervoud van 'werk') is een volledig gezongen muzikaal drama, met een focus op de tekst en het verhaal. Opera's hadden vaak thema's uit de Romeinse en Griekse mythologie. Opera’s bestaan uit onder meer een ouverture, aria’s, recitatieven, koorstukken en soms ook een ballet. De begeleiding wordt gespeeld door een orkest. Daarnaast spelen kostuums en decors een belangrijke rol. Opera was het enternainment voor de hogere klasse. De eerste opera 'Orfeo' van Claudio Montverdi werd in 1607 geschreven. Onder invloed van de dans ontstaat er een maatsysteem met lichte en zware maatdelen. Hiervoor diende een maatstreep slechts als oriëntatiepunt.
Oratorium
Een meerdelige compositie voor solisten, koor en en orkest, waarin een religieus verhaal wordt verteld.
Recitatief
Een vocale compositie uit een opera, cantate en oratorium, waarin het verloop van het verhaal wordt bezongen door een solist. De solist maakt het verhaal duidelijk op een vertelende manier. De zanglijnen zijn vaak eenvoudig om de tekst goed te kunnen verstaan en de begeleiding is vaak niet zo uitgebreid.
Aria
Een vocale compositie uit een opera. Tijdens een aria staat het verhaal even stil en wordt de emotie van het moment door een solist uitgedragen. Dit zijn vaak virtuoze, melismatische zangpartijen met een uitgebreidere orkestbegeleiding.
Cantate
Dit is vergelijkbaar met een oratorium, maar is kleiner in schaal. Het orkest en koor zijn vaak iets kleiner en het duurt een stuk minder lang. Händel’s oratorium Messiah duurt bijvoorbeeld iets meer dan twee uur, terwijl zijn cantate Il Delirio Amoroso ongeveer 30 minuten duurt.
Passie
Een muzikale compositie over het lijdensverhaal van Jezus met solisten, koor en orkest. Passies kunnen zowel cantates als oratoria zijn. De bekende grote passies van Bach, de Mattheüs passie en Johannes passie, zijn oratoria.
Dubbelkorigheid
Het gebruik van twee koren in een compositie. Belangrijk is dat de koren als aparte “instrumenten” gebruikt worden, bijvoorbeeld in een vraag-antwoord spel tussen de twee koren.
Begeleidingsfiguren
Ostinate bas
Een steeds herhaalde baspartij.
Motiefverwerking
Een sequens is een herhaling van een motief op een (telkens) andere toonhoogte.
Ostinate bas

Contrastverwerking
Dit is het gebruik van tegenstellingen (contrasten) in muziek in bijvoorbeeld dynamiek, tempo, toonhoogte, toonsoort, samenklank of instrumentatie. In de barok is contrastwerking erg belangrijk om de (verschillen tussen) emoties in muziek te kunnen laten horen.
Voortspinning
Bij een voortspinning ontwikkelt een melodie zich door middel van herhaling en variatie op een motief uit de melodie.

Dynamiek
Terassendynamiek
Dit is een plotselinge verandering in dynamiek, zonder geleidelijke crescendo’s of decrescendo’s. In barokmuziek gebeurt dit vaak door met meer of minder instrumenten te gaan spelen.
Echodynamiek
Een variant op terrassendynamiek, waar een muzikaal motief wordt herhaald met een zachtere dynamiek of klank (of door minder instrumenten), waardoor het klinkt als een echo.
Echodynamiek