Instrumentale Vormen
Middeleeuwen (476 - 1400)
De estampie is een dans / compositie uit de middeleeuwen.
Renaissance (1400 - 1600)
De pavane is een dans uit de renaissance, van oorsprong Frans / Italiaans. Pavane betekent letterlijk 'pauw'. De kenmerken zijn:
- Langzaam tot matig tempo
- Tweedelige maatsoort
De gaillarde is een instrumentale dans uit de renaissance, van oorsprong Frans / Italiaans. De gaillarde is een levendige springdans en wordt vaak, met dezelfde melodie, na de pavane gespeeld. Kenmerken:
- Hoog tempo
- Driedelige maatsoort
Pavane vanaf 2.23
Guillarde vanaf 5.02
Barok (1600 - 1750)
Een fuga is een compositie waarin het thema volgens strenge regels in alle stemmen geïmiteerd wordt.
- De expositie van een fuga is het deel waarin het hoofdthema wordt geïntroduceerd en waarin alle stemmen het thema voor het eerst spelen.

- Een divertimento is een deel van een fuga waar het hoofdthema niet klinkt, een soort tussenspel. Luister naar het fragment. In dit fragment is het hoofdthema niet meer te horen.

Vanaf 0.46
- In de doorwerking vindt de verdere verwerking van het thema plaats, bijvoorbeeld door middel van (ritmische) verkleining en vergroting van het thema en modulatie.
-
Als het thema in een snellere opeenvolging dan in de expositie door twee of meerdere stemmen wordt ingezet is er sprake van een stretto.
Luister naar het uit Fuga nr. 1 door de componist Johann Sebastian Bach (1685 – 1750) en lees mee met het notenvoorbeeld in het fragment. Eerst klinken vier thema-inzetten. Daarna volgen de thema-inzetten zich korter na elkaar op.
- Het coda (‘staart’ in het Latijn) is het slot van de compositie, ook wel naspel.
Fuga nr. 1 vanaf 2.10
Coda vanaf 3.22
Een suite is een instrumentale vorm, bestaande uit een aantal (vaak in een vaste volgorde uitgevoerde) dansen met verschillende tempi en maatsoorten.
Een menuet is een Franse dans in een driedelige maatsoort. Deze dans is lange tijd in de barok één van de meest populaire dansen bij de adel.
De sarabande is een langzame, statige dans in een driedelige maatsoort.
Een soloconcert is een muzikale vorm, waarbij een orkest en een solist zowel tutti (samen) als elkaar afwisselend spelen. Meestal heeft het soloconcert een driedelige vorm: snel, langzaam, snel.
Een (solo)cadens is het deel van een soloconcert waar de solist zijn vaardigheden kan laten zien door een virtuose, vaak geïmproviseerde passage te spelen.
Een concerto grosso is een muzikale vorm waarbij een orkest (het concerto grosso) en een solistengroep (het concertino) zowel tutti als elkaar afwisselend spelen.
Suite vanaf 2.51 en 6.37
Menuet vanaf 12.02
Sarabande vanaf 9.03
Classicisme (1750 - 1810)
Vanaf 7.36
De symfonie is een instrumentale compositie voor orkest. Zoals veel muzikale vormen tijdens het classicisme, heeft de symfonie een vaste volgorde, waar weinig van wordt afgeweken. Een klassieke symfonie bestaat uit vier delen:
1. Een snel deel (allegro) in hoofdvorm.
2. Een langzaam deel (adagio, andante of largo).
3. Een deel gebaseerd op een dans, bijna altijd een menuet en trio of een scherzo en trio.
4. Een snel deel in een rondovorm.
Een (solo)cadens is een fragment van een soloconcert, waarin de solist zijn vaardigheden kan laten zien door een virtuoze, vaak geïmproviseerde passage te spelen.
Luister naar het fragment uit Vioolconcert nr. 5 van de componist Wolfgang Amadeus Mozart (1756 – 1791) . De solist speelt een cadens bij de fermate. Na de 'tr' (triller) van de solist, valt het orkest weer in.
Een menuet is een Franse dans met een driedelige maatsoort. Deze dans was vóór het classicisme lange tijd één van de meest populaire dansen bij de adel. Wanneer deze muziek niet werd gespeeld om op te dansen, werd het vaak sneller uitgevoerd. In het classicisme komt het menuet vaak voor als derde deel van een symfonie.
Een rondo is een compositie waar een herhalend (rondo)refrein wordt afgewisseld door contrasterende delen. Een goed voorbeeld van een rondovorm is A B A C A, waarbij A het (herhalende) refrein is.
De sonate is een belangrijke vorm voor het structureren van langere stukken in de periode van het classicisme. Er bestaan sonates voor solo-instrumenten, maar ook voor kamermuziekensembles. De meeste sonates bestaan uit een snel deel (in hoofdvorm), een langzaam deel en daarna weer een snel deel. Soms heeft een sonate een extra voorlaatste deel in een dansvorm (menuet/scherzo en trio).
De hoofdvorm is een veelgebruikte compositievorm uit het classicisme. De hoofdvorm is op te delen in drie delen: de expositie, de doorwerking en de reprise.
- In de expositie worden de hoofdthema’s van de compositie geïntroduceerd. Thema 1 staat in de hoofdtoonsoort (bijvoorbeeld toonsoort C-majeur) en het contrasterende thema 2 staat in de dominanttoonsoort (toonsoort G-majeur). Wanneer thema 1 in mineur staat, moduleert thema 2 naar de majeurparallel. Om geleidelijk van het ene naar het andere thema te komen is een overgang nodig, de overgangszin. Om na thema 2 te bevestigen dat het stuk in een andere toonsoort staat, is er een uitbreiding van de slotcadens, die de slotgroep wordt genoemd.
- In de doorwerking wordt al het materiaal dat zich in de expositie heeft gepresenteerd verwerkt. Vaak komen motieven uit de thema’s terug in verschillende toonsoorten.
- In de reprise komen beide thema’s terug in de hoofdtoonsoort. Omdat er geen modulatie nodig is, wordt er (in plaats van een overgangszin) een verbindingszin gebruikt om van thema 1 naar thema 2 te komen. In sommige gevallen wordt er nog een extra einde geschreven aan de sonate, de coda.
Een muzikale zin (frase**) bestaat uit een voorzin en een nazin, die samen een melodisch geheel vormen. In de voorzin wordt spanning opgebouwd in de melodie, door middel van verschillende muzikale middelen zoals frasering, articulatie en dynamiek. De voorzin eindigt vaak op de vijfde trap (halfslot). In de nazin wordt de spanning weer afgebouwd en eindigt meestal op de eerste trap, de tonica (met een volledige cadens). De voorzin en nazin hebben op deze manier een vraag-antwoord verhouding tot elkaar.
Bij periodische zinsbouw wordt er gewerkt met muzikale zinnen die helder zijn in structuur. In het classicisme wordt er gewerkt met muzikale zinnen die uit een even aantal maten bestaan (meestal acht maten). De voor- en nazin zijn daarin in evenwicht (vaak bestaat dan zowel de voorzin als de nazin uit vier maten).
De contour van een melodie omvat de vorm en richting van de gebruikte tonen.
Vanaf 5.13